De gerenommeerde Duitse dirigent Hartmut Haenchen, die in de jaren ’90 als muziekdirecteur de Nederlandse Opera en het Nederlands Philharmonisch Orkest tot ongehoorde glansprestaties aanvuurde, heeft de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de symfonieën van Bruckner. Een van de vruchten daarvan is de Brucknercyclus die hij in 2018 in samenwerking met het Belgian National Orchestra aanvatte. Na magistrale uitvoeringen van de Vierde en de Derde symfoniedirigeert Hartmut Haenchen dit seizoen Bruckners laatste symfonie – de grandioze Negende – in combinatie met het zo mogelijk nog indrukwekkendere Te Deum.
“Kathedralen die bestaan uit klanken,” zo worden Bruckners symfonieën vaak omschreven. Ook zijn laatste werk in dit genre, expliciet opgedragen “aan de lieve god”, is een machtig bouwwerk waarvan de torenspitsen hoog in de hemel reiken. Tegelijkertijd slaat de Negende symfonie een brug tussen de erfenis van Wagner en het modernisme van Schönberg. Dissonantie lost in toenemende mate tonaliteit op, klankkleuren worden ongelofelijk belangrijk en naast het toewerken naar hoogtepunten krijgen ook deconstructie en verval een plaats toegemeten. Voor zijn dood kon Bruckner drie van de vier bewegingen afwerken: een doorwrochte sonatebeweging, een spookachtig scherzo en een zoekend andante.
Toen Bruckner duidelijk werd dat hij voor zijn dood de finale van zijn Negende symfonie niet meer zou kunnen afwerken, opperde hij het idee om als vierde beweging het Te D e u m uit te voeren, een werk dat hij vijftien jaar eerder had geschreven en waarop hij bijzonder trots was. Ook Mahler kon het Te Deum smaken: “voor engelentongen, godszoekers, gekwelde harten en door het vuur gelouterde zielen,” zo omschreef hij het de compositie voor groot koor, solisten, orkest en orgel.
Hartmut Haenchen, dirigent
Sumi Huang, sopraan
Theresa Kronthaler, mezzosopraan
Ben Gulley, tenor
Johannes Weisser, bas
Octopus choir